-
1 entrechoquer
-
2 bump
adv. met een klap--------interj. boem--------n. knobbel; stoot--------v. stoten; hotsen; aanbotsenbump1[ bump] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bons ⇒ schok, stoot————————bump21 bonzen ⇒ stoten, botsen♦voorbeelden:people keep bumping into me • er lopen de hele tijd mensen tegen me op→ bump into bump into/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten tegen ⇒ botsen tegen, rammen2 af/weg/omstoten ⇒ omverbotsen/stoten♦voorbeelden:don't bump your head • stoot je hoofd niet————————bump3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
3 cogner
cogner [konjee]♦voorbeelden:cogner à, contre la porte • op de deur kloppen1. v1) kloppen [hart]2) schokken [motor]3) in elkaar slaan, afrossen2. v1) zich stoten -
4 *heurter
*heurter ['urtee]1 stoten (tegen) ⇒ aanvaren, aanrijden -
5 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
6 bousculer
bousculer [boeskuulee]1 omverwerpen ⇒ omvergooien, in de war brengen2 omverlopen ⇒ stoten tegen, opzij duwen, verdringen♦voorbeelden:1. v1) omvergooien, verstoren2) omverlopen, opzij duwen3) haasten, opjagen2. se bousculerv2) opschieten, zich haasten -
7 bash
n. botsen, bonken--------v. (in)slaanbash1[ bæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 dreun ⇒ stoot, mep♦voorbeelden:————————bash2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:bash the door down • de deur inbeukenbash someone's head in • iemands schedel inslaanbash someone up • iemand in elkaar rammen -
8 reißen
reißen♦voorbeelden:1 das reißt ins Geld • dat hakt erin, dat loopt in de papierenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:in den Abgrund reißen • in de afgrond sleurenjemanden zu Boden reißen • iemand tegen de grond smijtendie Latte reißen • de lat eraf springen, raken
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский